Medeplegersboete belastingadviseur: hoe krijg je die van tafel? De 5 stappen
De medeplegersboete die een belastingadviseur boven het hoofd hing veegt het Hof Amsterdam van tafel.[1] De rol van de fiscalist droeg niet wezenlijk bij aan het beboetbare feit. De Rechtbank Noord-Holland vernietigde eerder al de boete maar was van mening dat het pleitbaar was dat de vennootschappen op Malta waren gevestigd. Het Hof is het hier niet mee eens maar vernietigt de boete vervolgens om het feit dat wat verweten wordt niet is bewezen. De inspecteur verwijt belanghebbende dat door opzet de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.[2] Het Hof doorloopt drie stappen om de boete van tafel te vegen. De vierde stap lijkt overbodig en de vijfde stap had mogelijk anders gekund.
Stap 1: Bewijslast rust op inspecteur
De eerste stap die het Hof zet is er eentje op het gebied van de bewijslast. Aangezien de belastingplichtige wordt geconfronteerd met een ‘criminal charge’ is het aan de inspecteur om te bewijzen.
“Het aan belanghebbende opdragen nader stukken over te leggen past niet in die bewijslastverdeling.”
Stap 2: Vennootschap gevestigd in Nederland
Het Hof oordeelt dat de Maltese vennootschappen in Nederland zijn gevestigd. Uit de stukken blijkt dat slechts administratieve, ondersteunende en secretariële werkzaamheden in Malta zijn verricht. Zelfs voor geringe uitgaven werd toestemming gevraagd aan de in Nederland gevestigden van het bedrijf. Dus gevestigd in Nederland en niet pleitbaar dit Malta was, oordeelt het Hof.
Stap 3: Wat is voor medeplegen vereist?
De inspecteur verwijt de belastingadviseur het medeplegen van het beboetbare feit. Hiervoor moet sprake zijn van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de belastingadviseur en de andere hoofdrolspelers in het delict. Hierbij moet sprake zijn van opzet op het feit dat te weinig belasting wordt geheven. Het Hof oordeelt dat geen sprake is van opzet of grove schuld. Zelfs al zou sprake zijn van opzet of grove schuld, dan nog is geen sprake van medeplegen. Voor medeplegen is namelijk een gewichtige intellectuele of materiële bijdrage nodig van de belastingadviseur.
Stap 4: Niet verweten maar medeplichtig had wel gekund
Het is opmerkelijk dat het Hof vervolgens hypothetisch verder gaat. Als sprake was van opzet of grove schuld had volgens het Hof namelijk wel sprake kunnen zijn van medeplichtigheid in plaats van medeplegen. Dit omdat de rol van de belastingadviseur het delict wel bevorderde. Medeplichtigheid werd de belastingadviseur niet verweten en dit was zelfs niet beboetbaar op het moment dat de zaak speelde (voor 1 januari 2014).
Stap 5: (Geen) veroordeling in de werkelijke proceskosten
De inspecteur maakt een verwijt dat hij niet hard kan maken. Hiermee lijkt het alsof de inspecteur probeert te kijken hoever kan worden gekomen in de beboeting. Dat het Hof nog dezelfde dag van de zitting mondeling uitspraak deed - een unicum - geeft wel aan dat het Hof de boete volstrekt onhoudbaar vond. Dat lijkt wel heel sterk op 'tegen beter weten in' procederen door de inspecteur, wat een reden is voor een veroordeling tot betaling van de inspecteur in de werkelijke proceskosten of ten minste een sterke afwijking van het forfait. En voor zover dit niet als 'tegen beter weten in' kon worden aangemerkt, dan is toch in ieder geval sprake van een behoorlijk staaltje fiscale grensverkenning door de inspecteur. In zo'n geval is het toch vreemd dat de kosten om het gelijk te halen voor het overgrote deel voor rekening van de belastingplichtige blijven. Toch ziet het Hof geen reden om de inspecteur te veroordelen in de werkelijke proceskosten.
Conclusie
De stappen die het Hof maakt zijn begrijpelijk maar dat Hof een oordeel geeft dat ten overvloede lijkt en niet afwijkt van de forfaitaire proceskostenvergoeding, is wat mij betreft minder begrijpelijk. Het verweten delict wordt niet bewezen en dat dit geen medeplegen maar ten hoogste medeplichtigheid zou kunnen opleveren, is voor het Hof klip en klaar. Het lijkt alsof de inspecteur dacht: kijken hoever we komen. Dit had wat mij betreft aanleiding moeten geven tot een veroordeling tot vergoeding van de werkelijke proceskosten, of in elk geval fors hoger dan het gebruikelijke forfait.
Voetnoten
[1] Gerechtshof Amsterdam 14 juni 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1816